De landbouwsector zet in op het verminderen van de invloed van gewasbeschermingsmiddelen op het milieu en de leefomgeving, maar dit brengt ook uitdagingen met zich mee voor de aardappelteelt. De aardappelteelt wordt steeds complexer met de toenemende virusdruk en de restricties in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, zoals het verbod op het loofdodingsmiddel Reglone en de kiemremmer Chloor IPC. Virusresistentie kweken in nieuwe aardappelrassen wordt daarom van steeds groter belang.
Lange tijd was het de strategie om terughoudend te zijn in het streven naar een hoge resistentie tegen Y-virus in aardappelen. Dit omdat het dan voor afnemers aantrekkelijker wordt om consumptieaardappelen opnieuw als pootgoed te gebruiken en meerdere jaren te vermeerderen, waardoor er potentiële omzet voor in Nederland geteeld pootgoed wegvalt. Echter, we zien de virusdruk de afgelopen jaren steeds verder oplopen, waardoor het kweken van resistentie toch steeds belangrijker lijkt te worden.
Santé
Het ras Santé is in 1983 op de markt gebracht en was commercieel gezien een succes. Rond 1995 was er een pootgoedareaal van 600 hectare. Het ras is ontstaan uit een kruising waarbij de ene ouder resistentie had tegen aardappelmoeheid en de andere ouder resistentie tegen Y-virus. Santé had daardoor een absolute resistentie tegen Y-virus. Vooral in Oost-Europa en de landen op de Balkan werd Santé op grote schaal nageteeld. De resistentie die Santé heeft, is rond 1943 voor het eerst gevonden in een Mexicaanse wilde aardappelsoort. Het verantwoordelijke gen bleek zeer eenvoudig te vererven. Vooral in voormalige Oostbloklanden is fanatiek doorgekweekt met deze resistentiebron, omdat het uitzicht bood voor zulke landen om, wat pootgoedvoorziening betreft, onafhankelijk te worden. Daarom zijn vandaag de dag veel Poolse rassen volledig resistent tegen Y-virus. Ook in het huidige Nederlandse rassenbestand komen, soms grote, rassen voor die het immuniteitsgen van Santé dragen en daardoor geen enkele keer tegenvallers geven in de veldkeuring op virus of in de nacontrole. In die rassen is de resistentie er min of meer per ongeluk ingekomen, want al vele jaren wordt er niet gericht voor gekruist en niet in een vroeg stadium van het kweekproces op geselecteerd.
Onderzoek naar Y-virus
Het enige wat Agrico Research op dit moment doet aan het Y-virus is het vaststellen van rascijfers. Vanaf het zesde selectiejaar worden zaailingen op een proefveld uitgeplant en omringd door zwaar besmette infectierijen. Vervolgens worden deze rassen geoogst en in december in de kas uitgeplant voor nacontrole.
Met standaard rassen wordt een ijklijn gegenereerd en via het percentage virus positieve ELISA uitslagen wordt via die ijklijn een rascijfer vastgesteld van 4 (zeer vatbaar) t/m 8 (vrijwel immuun). Die toets wordt nog 3 jaar herhaald, voordat er voor een ras een definitief rascijfer wordt vastgesteld. Deze cijfers blijken een behoorlijk goede voorspelling (r=0,63**) te geven van de kans op verlagingen, zoals die uiteindelijk in de nacontrole bij de NAK zullen gaan optreden.
Hype of trend
Omdat het kweken van nieuwe rassen veel tijd in beslag neemt kunnen kwekers niet snel anticiperen op een veranderende vraag vanuit de markt. Het is daarom van belang om te kijken of de vraag komt vanuit een hype of een calamiteit of dat het een trend is die lang zal aanhouden. Indien de verwachting is dat het geen trend is die lang zal aanhouden dan zal een kweker hier niet op inspelen. Deze vraag geldt dus ook voor het kweken van resistentie tegen Y-virus. Daarom is het belangrijk om te kijken welke oorzaken ten grondslag liggen aan de toenemende virusdruk. Warme (voor)zomers lijken bij te dragen aan de verhoging van de virusproblemen, daarnaast worden ook de schaalvergroting en het wegvallen van gewasbeschermingsmiddelen gezien als oorzaak voor de toenemende virusdruk. Het is aannemelijk dat deze factoren een trend zijn en langer zullen aanhouden.
Conclusie
Wanneer we de voor- en nadelen tegen elkaar af wegen komen we tot de conclusie dat we om commerciële redenen er niet voor kiezen om meer te focussen op het kweken van rassen met een resistentie tegen het Y-virus. Wel wordt er meer rekening gehouden met rassen die erg slecht scoren op de gevoeligheid voor Y-virus en dit wordt meegenomen in de keuze om een ras wel of niet op de markt te brengen. De focus zal dus vooral liggen op rassen die niet immuun zijn, maar wel een stabiel hoog niveau van resistentie hebben.