CO STRAVER
AARDAPPELTELER EN VADER
“In Brabant hadden mijn ouders een gemengd bedrijf, voordat mijn vader hier in Dronten begon met een akkerbouwbedrijf in 1964. In 1985 ben ik in de maatschap erbij gekomen en in 1990 heb ik het akkerbouwbedrijf overgenomen. Van 40 hectare is het bedrijf gegroeid naar 130 hectare en we huren nog wat bij. Maar het liefst hebben wij eigen grond. ”
“De grond hier is lichte klei, een beetje venig. Pootgoed telen met een hele mooie blanke schilkleur dat lukt niet met deze grond. Daarom is het bewust dat we geen exportrassen hebben, maar alleen fritesrassen. Naast pootgoed- en consumptieaardappelen voor de frites hebben we ook nog rode- en gele uien, suikerbieten, wortelen, kool, witlof, tarwe en voeren wij werkzaamheden uit voor een tulpenteler. Zo kunnen we het risico spreiden. Want je moet nooit op één paard wedden. Over meerdere jaren wil je uiteindelijk ook een goed gemiddeld saldo hebben. Het is een uitdaging hoe intensief je je grond kunt belasten, zonder dat deze achteruit gaat.”
“Ik geniet van het hele akkerbouwbedrijf. Afgelopen herfst was niet zo makkelijk, maar dat moet je dan maar snel vergeten. Als het dan weer voorjaar wordt, dan krijg ik er weer zin in.”
“Terugkijkend op de afgelopen veertig jaar denk ik wel eens: “Het had ook wel wat sneller gemogen”. Ik ben wel vooruitgekomen, maar zo heel erg hard gaat het ook weer niet. Je wilt een levensvatbaar bedrijf hebben, waar je met twee tot drie man werk voor hebt. Want alleen is ook maar alleen.”
JAN-AART STRAVER
AARDAPPELTELER EN ZOON
“Ik heb eerst in Dronten gestudeerd en ben toen ik de studie had afgerond in de maatschap gegaan. Dit was in 2014. Dat was ook het jaar dat we zijn gestart met pootgoed. We hadden altijd al interesse om met pootgoed aan de slag te gaan. Ik heb tijdens mijn opleiding stage gelopen op bedrijven met pootgoed, dus toen ik thuis in het bedrijf aan het werk ging, zijn we gestart met pootgoed telen. Sinds we pootgoed telen zijn we lid van Agrico.”
“Voor Agrico telen we alleen maar fritesrassen. Momenteel zijn dit de Fontane, Markies en Agria. Vroege exportrassen is voor ons niet mogelijk, want dan zitten wij nog druk in het land. We verbouwen nog kool, wortelen en witlof. Door deze late gewassen zitten we niet te wachten om al vroeg pootgoed te sorteren. En voor de export moet je natuurlijk ook een hele mooie schilkwaliteit hebben. Op onze grond is het lastig om die top schilkwaliteit te krijgen.”
“Toen wij alleen consumptieteler waren, vond ik het pootgoed zo duur. Nu we zelf pootgoed telen, weet ik dat de pootgoedteler het gewoon nodig heeft.”
“Kenmerkend voor ons bedrijf is dat we veel gewassen hebben, zodat we het risico kunnen spreiden. Dit is arbeidsintensief, maar zo is het nooit allemaal slecht. In het bedrijf hebben we het zo ingericht dat we in principe allebei onze eigen taken hebben. Het poten verzorg ik en mijn vader verzorgd de gewasbescherming. De overige zaken met personeel regel ik en verder springen we bij elkaar bij.”
Plannen voor de toekomst? “Gewoon goed blijven draaien. Als de kans zich voordoet wil ik wel verder uitbreiden, maar dat is geen hoofddoel. Kijk je naar de robotisering in het veld, dan gaat dat allemaal wel door. Eerst was ik daar wat huiverig voor, maar zoals de selectierobots in de tulpen schijnen wel goed te werken. En dat gaat in het pootgoed straks ook komen. Die optische sorteerders die je bij andere telers ziet, dat is wel fantastisch. Dat gaat wel een keer komen bij ons, maar daar moet je wel een bepaald areaal voor hebben.”